De FSMA vraagt de instelling om nadere details te verstrekken over het beleggingsbeleid dat zij zal hanteren voor het beheer van de pensioenbijdragen. Dit beleid wordt soms in het Engels aangeduid als “Statement of Investment Principles” of “SIP”. Dit document verduidelijkt de beleggingsstrategie van de instelling evenals het kader voor het beheer van de pensioenprestaties.
Overeenkomstig de IBP-wet (LIRP) herziet de instelling dit beleid om de drie (3) jaar en onmiddellijk na elke belangrijke wijziging
Dit beleid geeft een overzicht van de principes die van toepassing zijn op de beleggingen van de instelling, uitgevoerd door de Raad van Bestuur of namens haar.
Het beleid bevat ten minste:
De methoden voor de beoordeling van de beleggingsrisico’s
De toegepaste risicobeheertechnieken
De strategische activaspreiding rekening houdend met de aard en looptijd van de pensioenverplichtingen
De instelling is een meerwerkgeversinstelling die instaat voor het beheer van niet-sectorgebonden pensioenstelsels van verschillende ondernemingen.
Een samenvatting van elk van deze pensioenregelingen is opgenomen in het specifieke deel van het financieringsplan voor die pensioenregelingen.
Er is overeengekomen dat de instelling uitsluitend pensioenverbintenissen beheert en uitvoert van het type vaste bijdragen (defined contributions), zonder rendementsgarantie, zonder tarief en met optionele dekking van biometrische risico’s.
De Raad van Bestuur van de instelling stelt het in dit document beschreven beleggingsbeleid vast, dat bestaat uit een algemeen deel en twee specifieke delen.
Het algemeen deel bepaalt de algemene principes die van toepassing zijn op elk afzonderlijk vermogen. De regel bepaalt dat elk beleggingsbeleid gebaseerd is op dezelfde overtuigingen en beleggingsstrategie. Het bevat een duidelijke beschrijving van de activaklassen waarin mag worden belegd.
De Raad van Bestuur ziet erop toe dat de beleggingsbeslissingen worden uitgevoerd met het oog op de concrete verwezenlijking van de in dit beleggingsbeleid opgenomen principes. De concrete uitvoering van het beleggingsbeleid en de evolutie van de financiering worden doorgaans op elke vergadering van de Raad van Bestuur besproken.
Het specifieke deel van elke pensioenregeling bevat de volgende elementen :
Het beleggingsbeleid van de instelling houdt rekening met het voorzichtigheidsbeginsel zoals omschreven in artikel 91 IBP-wet (LIRP).
De instelling moet een solide financieringsbron vormen voor de aanvullende pensioenrechten die voortvloeien uit de pensioenverbintenissen.
Het beleggingsbeleid voor alle afzonderlijke vermogens moet gericht zijn op het behalen van een optimale langetermijnopbrengst die toelaat de pensioenverplichtingen van de aangesloten ondernemingen na te komen, terwijl de risico’s op een aanvaardbaar niveau blijven.
Dit beleggingsbeleid werd goedgekeurd op [datum van erkenning] door de Raad van Bestuur en op dezelfde dag bekrachtigd door de Algemene Vergadering van de instelling.
Het opstellen van het Beleggingsbeleid, zowel wat betreft het algemene deel als de specifieke delen, behoort tot de bevoegdheid van de Raad van Bestuur.
De uitvoering van dit beleid wordt door de Raad van Bestuur toevertrouwd aan de onderaannemer.
De Raad van Bestuur ziet toe op het beheer van de activa, de beleggingen en de activiteiten van de onderaannemer.
De Raad van Bestuur staat in voor :
De Raad van Bestuur vergadert ten minste drie (3) keer per jaar. Het opvolgen van de beleggingen staat telkens op de agenda van de Raad van Bestuur. Voorafgaand aan elke vergadering vraagt de voorzitter van de Raad van Bestuur aan de onderaannemer om verslag uit te brengen over de opvolging van het beleggingsbeleid.
In het kader van zijn evaluatie kan de Raad van Bestuur, op verzoek van de onderaannemer of op eigen initiatief, de volgende punten onderzoeken :
De onderaannemer brengt jaarlijks verslag uit aan de Raad van Bestuur over de wijze waarop hij het beleggingsbeleid uitvoert en telkens wanneer de Raad van Bestuur daarom verzoekt. Op verzoek van de Raad van Bestuur en binnen de maand na dit verzoek bezorgt de onderaannemer aan de Raad van Bestuur de gevraagde gegevens met referentiedatum 31 december van het laatste boekjaar. Deze gegevens kunnen bijvoorbeeld zijn:
In geval van een incident dat een negatieve impact kan hebben op de financiële markten en het vermogensbeheer, komen de onderaannemer en de voorzitter van de Raad van Bestuur samen om de situatie te bespreken en op te volgen. Na deze bespreking geeft de Raad van Bestuur, indien nodig, instructies aan de onderaannemer over de te nemen maatregelen.
Het vermogensbeheer van de instelling, evenals de andere aan de onderaannemer toevertrouwde functies, wordt voor onbepaalde duur opgedragen, met de mogelijkheid tot opzegging en onder de in de overeenkomst vastgelegde termijnen en modaliteiten. De vergoeding van de onderaannemer wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van het beheerscontract tussen de onderaannemer en de instelling.
De verantwoordelijkheid van de onderaannemer met betrekking tot zijn activiteiten als vermogensbeheerder van de instelling omvat:
Het langetermijnkarakter van de beleggingen wordt gewaarborgd door de bindende richtlijnen van dit beleggingsbeleid, met name wat betreft de activaspreiding in functie van de resterende duur tot de pensionering van de aangeslotene.
Om de risico’s voor de aangeslotene te beperken en om de endogene risico’s voor de stabiliteit van de financiële sector te verminderen met betrekking tot de pensioenverplichtingen, kiest de instelling ervoor om in eerste instantie geen financieel of beleggingsrisico op de eigen balans te nemen.
Daartoe beslist de instelling onder meer om de bijdragen uitsluitend te beleggen in kasmiddelen of in financiële instrumenten van het type trackers, die een hoge mate van liquiditeit vertonen.
Elke vermogensbeheerder heeft overtuigingen over hoe de beleggingswereld functioneert en welke beleggingen in de toekomst het meest of het minst zullen presteren. Deze overtuigingen worden vertaald in een beleggingsstrategie. Deze strategie wordt vervolgens concreet toegepast om voor elke aangesloten onderneming een pensioenrekening op te bouwen volgens deze strategie.
De instelling vormt hierop geen uitzondering. Zij heeft de volgende overtuigingen, die zij vertaalt in een beleggingsstrategie bestaande uit trackers:
Het is bijzonder moeilijk om de markt op lange termijn te verslaan. De instelling is van mening dat het proberen te vinden van het “juiste” aandeel via stock picking tijd- en geldverspilling is. De voorkeur gaat ernaar uit om een index te kopen van alle aandelen wereldwijd, dus de markt in zijn geheel, in overeenstemming met het adagium: “Niemand verslaat de markt”.
Niet iedereen heeft dezelfde risicotolerantie: het kopen van een aandelenindex, zelfs wanneer deze gediversifieerd is, is niet voor iedereen geschikt, omdat het een volatiele belegging blijft met sterke stijgingen en dalingen. Om deze volatiliteit te verminderen kan men een veel minder risicovolle index toevoegen, zoals staatsobligaties uit de eurozone. De verhouding tussen aandelen en obligaties zal afhangen van de verliestolerantie, de beleggingshorizon en de financiële doelstellingen van de aangesloten ondernemingen.
Het verdelen van de activaspreiding over verschillende activaklassen, soorten ondernemingen, landen, regio’s en sectoren is een doeltreffende manier om de verhouding tussen risico en rendement te optimaliseren. Dit is precies wat de instelling wenst te realiseren door te beleggen in zeer gediversifieerde trackers.
Hoge kosten leiden tot een lagere prestatie voor de aangeslotene. Daarom koopt de instelling de hierboven genoemde indices via trackers, die doorgaans lagere beheerskosten hebben dan andere beleggingsfondsen die geen index volgen en die actief beheerd worden.
Voor haar vermogensbeheer hanteert de instelling een kader gebaseerd op de Modern Portfolio Theory (“MPT” of “Moderne Portefeuilletheorie”) van Harry Markowitz, laureaat van de Nobelprijs voor Economie in 1990.
Figuur 1: Kader voor de optimalisatie van het portefeuillebeheer
Hieronder volgt een samenvatting van de verschillende stappen van het proces van portefeuille-optimalisatie:
De beleggingsstrategie van de instelling bestaat erin alle wereldwijd op de beurs verhandelbare aandelen te selecteren (het risicodragende actief volgens de MPT) en daaraan alle staatsobligaties van de eurozone toe te voegen (het risicovrije actief1 volgens de MPT). Daartoe heeft de instelling twee trackers geselecteerd die elk een van deze activaklassen vertegenwoordigen.
De instelling bepaalt dat de trackers uitsluitend “long only” mogen worden gehouden. De instelling verbiedt zichzelf om shortposities aan te houden, shortverkopen te verrichten of hefboomeffecten op deze trackers te verkrijgen. Zo wordt elke tracker verplicht een positieve allocatie te hebben in de portefeuille.
De instelling modelleert de verwachte prestatie van een tracker op basis van de prestatie van zijn referentie-index, verminderd met de beheerskosten van de tracker en eventuele belastingen. Werken op basis van de index maakt het mogelijk om over grotere en langer teruggaande datasets te beschikken. Vervolgens wordt gewerkt met jaarlijkse prestaties.
De variatie van de dagelijkse prijsrendementen van een index maakt het mogelijk om de volatiliteit te berekenen. Door deze variaties tussen de twee trackers te vergelijken, kan hun correlatie worden vastgesteld. Samen vormen deze waarden de covariantiematrix, die onmisbaar is voor de verdere berekeningen
In de tweesporenstrategie van de instelling (aandelen en obligaties) en zonder andere beperkingen dan het verbod op hefboomwerking, is deze stap triviaal omdat er geen extra vrijheidsgraden zijn: elke allocatie zal “optimaal” zijn en zich op de efficiënte grens bevinden.
Door de formules van Markowitz toe te passen, kan voor elke mogelijke allocatie tussen de aandelentracker en de obligatietracker de “efficiëntiegrens” worden berekend, zijnde de curve die het verwachte jaarlijkse rendement weergeeft voor een bepaald niveau van value at risk (VaR, een risicomaatstaf). Met andere woorden: de vergelijking van de efficiëntiegrens maakt het mogelijk om, voor een gekozen VaR, het jaarlijkse langetermijnrendement te bepalen en de bijbehorende allocatie tussen aandelen- en obligatietrackers. De keuze van een van de drie variabelen (VaR, verwacht rendement of allocatie) bepaalt automatisch de twee andere.
De vraag is waar men zich op de efficiëntiegrens wil bevinden. Dit is een complexe vraag die afhangt van de persoonlijke kenmerken van elke aangeslotene, zoals zijn risicobereidheid (voor EIP-verplichtingen), zijn leeftijd en beleggingshorizon (voor PCP-verplichtingen). Het doel op dit punt is het bepalen van de VaR die past bij de aangeslotene op dat moment.
De vraag is waar men zich op de efficiëntiegrens wil bevinden. Dit is een complexe vraag die afhangt van de persoonlijke kenmerken van elke aangeslotene, zoals zijn risicobereidheid (voor EIP-verplichtingen), zijn leeftijd en beleggingshorizon (voor PCP-verplichtingen). Het doel op dit punt is het bepalen van de VaR die past bij de aangeslotene op dat moment.
Het vermogensbeheer van de instelling gebeurt uitsluitend via “trackers”, dat wil zeggen beleggingsfondsen die de prestatie van een beursindex volgen door te beleggen in de mand met aandelen en/of obligaties waaruit de index is samengesteld.
Er bestaan honderden, zo niet duizenden, trackers op de financiële markten. Om te bepalen welke in rekening worden genomen, hanteert de instelling verschillende selectiecriteria :
Gezien het gebruik van zeer gediversifieerde trackers doet de instelling geen bijkomende beroep op kredietbeoordelingen van ratingbureaus.
Beleggingsrisico’s omvatten talrijke subcategorieën van risico’s, waaronder marktrisico, liquiditeitsrisico, tegenpartijrisico, kredietrisico enz., die verder in dit beleid worden uitgewerkt. Deze sectie richt zich in het bijzonder op het risico van waardeschommelingen – en dus prijsschommelingen op de financiële markten – van een financieel product van het type tracker, met specifieke aandacht voor het marktrisico.
Andere risicocategorieën zijn eveneens belangrijk in het kader van het globale risicobeheer van de instelling en worden gedocumenteerd in andere documenten. Voor dit document, dat betrekking heeft op het beleggingsbeleid, beschouwt de instelling de volatiliteitsrisico’s van de aandelen- en obligatiemarkten als prioritair, en worden deze risico’s en hun behandeling in de eerste plaats toegelicht.
Risico, wanneer men spreekt over beleggen, kan verschillende betekenissen hebben. Voor een aangeslotene van de instelling wordt met risico bedoeld: het risico op waardevermindering van de pensioenrekening als gevolg van schommelingen op de financiële markten
Dit risico op waardevermindering kan wiskundig worden uitgedrukt door het statistische begrip “value at risk” 2 of VaR. Bijvoorbeeld: een VaR van 15% betekent dat de instelling inschat dat over een periode van één jaar de waarde van een rekening in 98% van de gevallen niet meer dan 15% onder de initiële waarde zal dalen. Anders geformuleerd: de instelling schat dat er slechts 2% kans is dat de daling meer dan 15% bedraagt.
Het risicoprofiel is het niveau van value at risk (VaR zoals hierboven gedefinieerd) dat men bereid is te dragen. De instelling biedt tien risiconiveaus aan, met VaR-waarden gaande van 3% tot 30%, met stappen van 3%
Er wordt vaak gesproken over portefeuilles met een “laag”, “gemiddeld” of “dynamisch” risico. Elk van deze kwalificaties verwijst doorgaans naar een toelaatbare bandbreedte van aandelenbeleggingen. Bijvoorbeeld: een “dynamische” portefeuille kan tussen 70% en 90% aandelen bevatten.
L’organisme n’aime pas cette approche pour deux raisons. Premièrement, l’organisme est d’avis que ces qualificatifs sont vagues, flous et ne correspondent à aucune notion scientifique ou mathématique. Deuxièmement, le concept d’intervalle en actions pour représenter un risque ne veut pas dire grand-chose tant que l’on ne détaille pas quelles actions sont précisément utilisées et dans quel niveau d’allocation et de diversification. L’organisme utilise une autre approche.
De instelling verkiest deze benadering niet, om twee redenen. Ten eerste zijn deze kwalificaties volgens de instelling vaag, onnauwkeurig en niet gebaseerd op wetenschappelijke of wiskundige maatstaven. Ten tweede zegt het concept van een aandelenbandbreedte weinig over het risico, zolang niet wordt gespecificeerd welke aandelen precies worden gebruikt en met welke allocatie en diversificatie. De instelling hanteert daarom een andere aanpak.
Een modelportefeuille van de instelling is een beleggingsportefeuille bestaande uit trackers in vooraf vastgestelde verhoudingen, zodanig dat de value at risk van de modelportefeuille in lijn ligt met het pensioendoel en de persoonlijke situatie van de aangeslotene.
De instelling definieert de value at risk of VaR als de maximaal aanvaardbare waardedaling van een rekening over een periode van één jaar. De VaR wordt berekend volgens een complexe statistische formule, maar is eenvoudig te interpreteren. Bijvoorbeeld: een rekening met een VaR van 15% betekent dat, bij een aanzienlijke daling van de aandelenmarkten, de kans volgens onze berekeningen klein is dat de waarde van de rekening met meer dan 15% daalt in één jaar.
Met “klein” bedoelt het statistische model concreet dat er 98% kans is dat de daling over een volledig jaar minder dan 15% bedraagt, en slechts 2% kans dat deze daling meer dan 15% bedraagt.
Bij de start zal de instelling tien modelportefeuilles aanbieden, overeenstemmend met tien VaR-niveaus, waarvan de kenmerken in onderstaande tabel zijn opgenomen. Ter vereenvoudiging van de communicatie met de aangesloten ondernemingen en de aangeslotenen heeft de instelling aan elk modelportefeuille een nummer van 1 tot 10 toegekend. Portefeuille 1 is de minst risicovolle, portefeuille 10 de meest risicovolle:
Modelportefeuille | VaR Max | Toegelaten VaR-intervallen | Mix obligaties/aandelen * |
---|---|---|---|
1/10 | 3% | 0% - 3% | 8% - 92% |
2/10 | 6% | 3% - 6% | 18% - 82% |
3/10 | 9% | 6% - 9% | 28% - 72% |
4/10 | 12% | 9% - 12% | 38% - 62% |
5/10 | 15% | 12% - 15% | 48% - 52% |
6/10 | 18% | 15% - 18% | 58% - 42% |
7/10 | 21% | 18% - 21% | 68% - 32% |
8/10 | 24% | 21% - 24% | 79% - 21% |
9/10 | 27% | 24% - 27% | 89% - 11% |
10/10 | 30% | 27% - 30% | 2% - 98% |
(*) Wanneer de VaR van de rekening van een aangesloten partij buiten de toegestane VaR-bandbreedte valt, wordt de rekening hergebalanceerd zodat de VaR terugkeert binnen de toegestane bandbreedte. |
Tabel 1: Toegelaten VaR-intervallen in functie van de geselecteerde modelportefeuille
Wanneer de VaR van de rekening van een aangeslotene buiten het toegelaten VaR-interval valt, wordt de rekening geherbalanceerd zodat de VaR terug binnen het toegelaten interval komt.
Zoals hierboven vermeld, vertrouwt de instelling het dagelijks beheer van de beleggingen van de activa van de afzonderlijke vermogens toe aan externe vermogensbeheerders: de onderaannemer, maar ook, in een tweede fase, de beheerder van de indexbeleggingsfondsen (trackers) waarin de instelling de activa belegt.
In deze context is het voor de instelling niet mogelijk om zelf een engagementbeleid uit te voeren, aangezien in werkelijkheid de beheerder van de betrokken indexbeleggingsfondsen (trackers) de stemrechten uitoefent die verbonden zijn aan de financiële instrumenten, de algemene vergaderingen bijwoont en in staat is om een dialoog te voeren met de ondernemingen die in deze fondsen zijn opgenomen.
Het ESG-beleid legt uit hoe de instelling duurzaamheid integreert in haar beleggingsbeleid en in haar vermogensbeheer.
Het behoud van economische, ecologische en sociale middelen is een noodzakelijke voorwaarde voor een gezonde economie en voor het behalen van aantrekkelijke rendementen in de toekomst.
De missie van de instelling is om aangesloten ondernemingen, aangeslotenen en begunstigden in staat te stellen hun financiële doelstellingen op korte, middellange en lange termijn te bereiken via hun aanvullend pensioen. Duurzame ontwikkeling is essentieel om aan deze opdracht te voldoen. Easyvest OFP is ervan overtuigd dat ondernemingen waarin zij de activa belegt en die duurzame bedrijfspraktijken hanteren, een concurrentievoordeel hebben en op lange termijn beter presteren. De instelling is eveneens van mening dat duurzaamheid de kracht heeft om positieve economische, ecologische en sociale veranderingen teweeg te brengen.
De benadering van de instelling inzake duurzaam en verantwoord beleggen moet worden beoordeeld in het licht van haar activiteiten en specifieke kenmerken.
In grote lijnen zijn er twee hoofdstrategieën voor maatschappelijk verantwoord beleggen: de zogenaamde uitsluitingsstrategieën en de zogenaamde activistische strategieën.
Een uitsluitingsstrategie houdt in dat bepaalde bedrijfssectoren worden uitgesloten op basis van milieu-, sociale of governancecriteria, de zogenaamde ESG-criteria. Deze strategie kan verschillende vormen aannemen:
Een duurzaamheidsrisico kan worden gedefinieerd als « een gebeurtenis of situatie op ecologisch, sociaal of governancegebied die, indien deze zich voordoet, een belangrijke, reële of potentiële negatieve impact kan hebben op de waarde van de belegging 3».
Net zoals bij de algemene aanpak om beleggingsrisico’s te beperken, is de instelling van mening dat de beste manier om duurzaamheidsrisico’s te mitigeren, erin bestaat de beleggingen ruim te diversifiëren. Dat is precies wat de instelling doet door te beleggen in gediversifieerde trackers.
Daarnaast ziet de instelling erop toe dat de beheerders van de trackers waarin zij belegt zich actief verbinden tot de naleving van internationale normen inzake milieu, sociale verantwoordelijkheid en goed bestuur. Zo controleert de instelling bijvoorbeeld of deze fondsbeheerders ondertekenaars zijn van het Global Compact en de Principles for Responsible Investment van de Verenigde Naties.
Tenslotte controleert de instelling het engagement inzake duurzaamheid. Concreet verifieert zij dat de fondsbeheerders van de trackers actief het gesprek aangaan over duurzaamheid met de ondernemingen waarin zij beleggen en hun stemrechten uitoefenen op de algemene vergaderingen. Deze fondsbeheerders rapporteren jaarlijks en soms tussentijds over dit engagement. Indien nodig kan de instelling bijkomende vragen stellen over hun concrete duurzaamheidsengagement.
Deze controles gebeuren (i) op het moment van de selectie van de fondsen en (ii) tijdens de jaarlijkse monitoring.
Zo behaalde op 28 maart 2022 het wereldwijde aandelenfonds waarin de instelling zou kunnen beleggen, een totaalscore van 7/10 bij Refinitiv, een onafhankelijke ESG-ratinginstelling. Daarnaast rapporteert de uiteindelijke beheerder van dit fonds, State Street, regelmatig over de maatschappelijk verantwoorde activistische acties die het onderneemt. Zo stemde State Street in mei 2021 voor de benoeming van twee bestuurders in de Raad van Bestuur van Exxon Mobil, een oliebedrijf, met als opdracht het bedrijf te begeleiden in de energietransitie naar duurzamere energiebronnen.
Naast een standaard globale portefeuille biedt de instelling een globale portefeuille aan met een klimaatgericht accent. Deze klimaatportefeuille selecteert via trackers de aandelen van ondernemingen die in lijn zijn met het Klimaatakkoord van Parijs en die zich ertoe verbinden de opwarming van de aarde te beperken tot 2 graden ten opzichte van het pre-industriële niveau.
Zo sluit de klimaatportefeuille ondernemingen uit die actief zijn in steenkool, gas of olie, evenals producenten van tabak of wapens, en ondernemingen die sterk omstreden zijn op het gebied van duurzaamheid.
Bij het openen van een overeenkomst of pensioenreglement, en op regelmatige basis daarna, vraagt de instelling aan de aangesloten onderneming naar haar duurzaamheidspreferenties. In het bijzonder wordt gevraagd of er voorkeuren zijn, en zo ja, welke. De antwoorden stellen de instelling in staat om een beleggingsportefeuille aan te bevelen die adequaat aansluit bij deze voorkeuren, alsook bij de doelstellingen en het beleggersprofiel van de aangesloten onderneming.
De Raad van Bestuur beoordeelt jaarlijks of dit beleid moet worden geactualiseerd.
De Raad van Bestuur wijst één of meer bewaarders aan. De bewaarder(s) staan in voor de bewaring van de activa van de afzonderlijke vermogens en vervullen de administratieve verplichtingen die hiermee verband houden.
De bewaarders zijn, in het kader van de uitvoering van hun taken voor de instelling, verplicht om op een betrouwbare, eerlijke, professionele en onafhankelijke wijze te handelen in het belang van de aangeslotenen en de begunstigden van de pensioenverplichtingen die door de instelling worden beheerd.
De bewaarders moeten bovendien de regels inzake belangenconflicten naleven, zoals bepaald in artikel 92 van de IBP-wet (LIRP).
Bij de aanvang van de activiteiten van de instelling wordt de bewaring van de activa toevertrouwd aan de verzekeringsmaatschappij Belfius Insurance NV, die deze activa op haar beurt zal deponeren bij de beleggingsonderneming Leleux Associated Brokers NV. Easyvest SA zal instaan voor het beheer van deze activa.
De bewaarder(s) rapporteren jaarlijks aan de onderaannemer en aan de Raad van Bestuur, binnen de maand na de afsluiting van het vorige jaar, en worden jaarlijks geëvalueerd. Dit belet de instelling niet om met hen overeenkomsten te sluiten voor een periode van meer dan één jaar.
Risico’s zijn inherent aan beleggingen in financiële instrumenten en deze instrumenten houden niet allemaal hetzelfde risiconiveau in.
Eerst worden enkele algemene risico’s in verband met financiële instrumenten beschreven. Vervolgens worden de kenmerken en risico’s van de financiële instrumenten waarin Easyvest OFP belegt, besproken. Dit overzicht van de belangrijkste kenmerken en risico’s van financiële instrumenten is niet uitputtend.
Bij beleggingen in financiële instrumenten zijn onvoorspelbare koersdalingen vrijwel onvermijdelijk. Wel is het mogelijk dit type risico te beperken. Een van de meest gebruikte methoden bestaat erin de beleggingen te spreiden over meerdere categorieën van financiële instrumenten en, binnen elke categorie, over verschillende instrumenten. Dit noemt men diversificatie.
Het marktrisico is het risico dat de gehele financiële markt of een specifieke activaklasse in waarde daalt, met een impact op de koers en waarde van de activa in portefeuille. Deze schommelingen kunnen onder meer het gevolg zijn van wisselkoersontwikkelingen of van een sterke stijging of daling van de rentevoeten en/of van de beurskoersen van ondernemingen in het algemeen
Wanneer de euro de munt is van het land waar men dagelijks leeft, kan een belegging in een andere munt dan de euro worden beïnvloed door de wisselkoersontwikkeling tussen de aankoop en de verkoop van de effecten. Deze schommeling kan een positieve of negatieve invloed hebben op de beleggingen.
Het kredietrisico is het risico dat de emittent van een obligatie-achtig financieel instrument zijn verplichtingen inzake terugbetaling van het kapitaal of betaling van de rente (jaarlijks of tussentijds) niet (volledig) nakomt. Dit gebeurt doorgaans wanneer de emittent financiële moeilijkheden ondervindt of failliet gaat.
Het liquiditeitsrisico doet zich voor wanneer een belegging moeilijk verhandelbaar is. Er is een onderscheid tussen illiquiditeit veroorzaakt door vraag en aanbod, en illiquiditeit inherent aan het financiële instrument of de marktomstandigheden. Illiquiditeit door vraag en aanbod treedt op wanneer er (bijna) uitsluitend verkopers of uitsluitend kopers zijn voor een financieel instrument tegen een bepaalde prijs. In dergelijke omstandigheden kunnen koop- of verkooporders niet of slechts gedeeltelijk, of tegen ongunstige voorwaarden, worden uitgevoerd.
Wanneer de marktrente stijgt, daalt de waarde van bepaalde beleggingen. Dit geldt vooral voor obligaties, maar in theorie ook voor aandelen. Bij obligaties leidt een rentestijging tot een koersdaling, omdat beleggers een compensatie willen voor de hogere rente. Aangezien de rentevoet bij uitgifte voor de volledige looptijd wordt vastgelegd, kan deze compensatie enkel via een koersdaling worden gerealiseerd. Een rentedaling heeft het omgekeerde effect. Bij aandelen kan een rentestijging een negatieve invloed hebben doordat de financieringskosten voor ondernemingen stijgen en alternatieve beleggingen aantrekkelijker worden.
Dit is het risico dat ontvangen interesten, dividenden, verkochte beleggingen of andere opbrengsten niet onder dezelfde voorwaarden als de oorspronkelijke belegging opnieuw kunnen worden geïnvesteerd.
Fiscaal risico ontstaat bij onduidelijkheid of wijziging van de fiscale wetgeving of de fiscale behandeling van financiële instrumenten. Belastingverdragen tussen staten kunnen het rendement van buitenlandse financiële producten beïnvloeden. Ook wijzigingen in de persoonlijke situatie, zoals een echtscheiding of overlijden, kunnen impact hebben op de fiscale behandeling van beleggingen.
Dit risico hangt samen met de economische situatie. Bijvoorbeeld perioden van economische recessie, belangrijke sociale hervormingen of een daling van de wereldwijde grondstofvoorraden hebben gevolgen voor de koersontwikkeling van financiële instrumenten.
Bij aankoop van een aandeel wordt men mede-eigenaar van een deel van de onderneming. Als aandeelhouder neemt men risico: men kan profiteren van de winst, maar ook verlies lijden wanneer het slechter gaat. In geval van faillissement kan het volledige geïnvesteerde bedrag verloren gaan. Obligatiebeleggingen zijn hier niet volledig van vrijgesteld: ook obligatiehouders kunnen geheel of gedeeltelijk hun inleg verliezen indien de onderneming niet over voldoende middelen beschikt om terug te betalen.
Inflatie betekent de stijging van het algemene prijsniveau van consumptiegoederen, waardoor de waarde van geld en de koopkracht dalen. Hierdoor kan de reële waarde van de beleggingsportefeuille dalen, ook al wordt er nominaal rendement behaald. Het reële rendement wordt verkregen door de inflatie af te trekken van het nominale rendement.
Een land of regio kan economisch of politiek zo instabiel worden dat valuta schaars worden of het financiële systeem verlamd raakt. Een buitenlandse debiteur kan dan, ondanks solvabiliteit, zijn verplichtingen niet nakomen. Indien de financiële producten in een vreemde valuta worden uitgegeven, kan de belegger bovendien het risico lopen betalingen te ontvangen in een niet-converteerbare munt wegens wisselrestricties.
In het kader van de omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (MiFID) maakt Easyvest een onderscheid tussen complexe en niet-complexe financiële instrumenten. Easyvest beschouwt aandelen en fondsen genoteerd op een gereglementeerde markt of een gelijkwaardige markt, trackers genoteerd op het gereglementeerde segment van Euronext, gewone obligaties en niet-genoteerde fondsen met een Europees paspoort (UCITS-fondsen) als niet-complexe financiële instrumenten. Easyvest beschouwt aandelen en fondsen genoteerd op een niet-gereglementeerde markt, een als gelijkwaardig aan een niet-gereglementeerde markt beschouwde markt (zoals de OTCBB-markt), of op een MTF, ETF’s genoteerd op MTF-segmenten van Euronext of andere markten dan Euronext, ETN’s, ETC’s, complexe obligaties, niet-genoteerde fondsen zonder Europees paspoort (niet-UCITS-fondsen), turbo’s, sprinters, warrants, opties, forex, futures, CFD’s en gestructureerde producten als complexe financiële instrumenten.
Ondanks een objectief gunstige situatie kunnen geruchten, meningen, trends of andere onvoorspelbare factoren een aanzienlijke invloed hebben op de koersontwikkeling van een onderneming, door het irrationele gedrag van andere beleggers of door het eigen gedrag.
Voor de uitvoering van financiële transacties beschikt elk geautomatiseerd systeem over een eigen interface, met specifieke terminologie en methodologie. Een bepaald concept kan in een andere taal of een ander systeem een andere betekenis hebben. Hierdoor kunnen problemen ontstaan bij het plaatsen van orders.
In dit hoofdstuk worden de risico’s besproken van de financiële instrumenten waarin Easyvest OFP kan beleggen, namelijk trackers, evenals de financiële instrumenten waaruit deze trackers zijn samengesteld.
Beschrijving
Een tracker is een beursgenoteerd beleggingsproduct (Exchange Traded Product of ETP) dat de evolutie van een mand met activa volgt. Er bestaan verschillende soorten trackers: trackers op aandelenindices, sectoren, grondstoffen, obligatie-indices enzovoort. Ze kunnen tijdens de beursdag, net als aandelen, worden verhandeld.
Juridisch kunnen trackers op de volgende manieren worden gestructureerd: als fondsen (Exchange Traded Funds of ETF) of in de vorm van een schuldinstrument, in het bijzonder trackers op grondstoffen zoals energie, olie of metalen (Exchange Traded Notes of ETN, en Exchange Traded Commodities of ETC).
Van de bovengenoemde soorten trackers belegt Easyvest OFP uitsluitend in ETF’s.
De Exchange Traded Funds of ETF’s zijn open-endfondsen die zo nauwkeurig mogelijk een referentie-index volgen (ook bekend als passieve ETF’s)4. ETF’s voldoen doorgaans aan de UCITS-richtlijn. Net als andere fondsen kunnen ETF’s worden gestructureerd als een beleggingsvennootschap of als een gemeenschappelijk beleggingsfonds. Voor de essentiële kenmerken en risico’s van deze fondsen wordt verwezen naar de sectie over “Fondsen”.
Met een ETF belegt men in een mand met activa en loopt men dus minder risico dan bij belegging in individuele financiële instrumenten. Het principe van een ETF staat in schril contrast met actief beheerde fondsen, waarbij de beheerder voortdurend probeert de beste aandelen te selecteren om het hoogst mogelijke rendement te behalen. Dit type beheer vergt veel tijd en geld. Daardoor liggen de beheerskosten bij ETF’s doorgaans lager dan bij traditionele fondsen.
Sommige ETF’s bieden de mogelijkheid om de prestatie van de index te vermenigvuldigen (hefboomeffect) of om in te spelen op een daling van de index (bear tracker), al dan niet met hefboomeffect. Deze producten zijn uiteraard risicovoller.
De koers van een ETF wordt in hoofdzaak bepaald door de evolutie van de onderliggende index. Stijgt de index, dan zal ook de waarde van de ETF stijgen. De koers van de ETF hoeft echter niet identiek te zijn aan die van de index, omdat ook het opgebouwde dividend en de beheerskosten in de koers worden verwerkt. Bovendien spelen de koop- en verkooporders op de beurs uiteraard ook een rol bij de prijsvorming. Hoe actiever een specifieke ETF wordt verhandeld, hoe kleiner de spread tussen bied- en laatprijs en hoe dichter de koers bij die van de index zal liggen.
Om hun beleggingsdoelstellingen te behalen, gebruiken uitgevers van ETF’s fysieke of synthetische replicatie van de betrokken index./p>
Fysieke replicatie kan plaatsvinden via volledige replicatie van de onderliggende index (de ETF belegt in alle componenten van de index) of via een proces dat “optimalisatie” wordt genoemd. Deze techniek wordt gebruikt als de onderliggende index een zeer groot aantal componenten bevat, moeilijk verhandelbare effecten omvat of meerdere indices volgt. In dat geval belegt de uitgever slechts in een mand effecten die een representatieve steekproef vormen van de index, qua risico en rendement. De ETF bevat dan niet exact dezelfde financiële instrumenten als de index die hij volgt.
Een ETF kan de prestatie van zijn onderliggende index ook synthetisch reproduceren. In dat geval sluit de uitgever een of meerdere swaps met een of meerdere tegenpartijen, waarbij hij ermee instemt de prestatie van een vooraf bepaalde mand effecten te ruilen tegen de prestatie van de index. De aangeslotene ontvangt dan het rendement dat de onderliggende index heeft behaald, terwijl de daadwerkelijke beleggingen in andere effecten zijn gedaan. Deze techniek staat bekend als synthetische replicatie. Deze methode kan de kosten en de tracking error (afwijking ten opzichte van de index) verlagen, maar verhoogt het tegenpartijrisico. Voor markten die moeilijk toegankelijk zijn, bieden structuren met swaps een voordeel ten opzichte van fysieke replicatie.
Algemene Risico's
Marktrisico | Ja, voornamelijk afhankelijk van de algemene aandelenmarkt en de onderliggende beleggingen |
Valutarisico | Ja, als de onderliggende beleggingen of de tracker niet in euro's zijn genoteerd |
Kredietrisico | Ja, vooral voor trackers die een obligatie-index volgen |
Liquiditeitsrisico | Ja, afhankelijk van het handelsvolume van de tracker en de liquiditeit van de onderliggende beleggingen |
Rente risico | Ja, voor trackers die een obligatie-index volgen en indirect voor die welke een aandelenindex volgen |
Herbeleggingsrisico | Ja |
Belastingrisico | Ja |
Marktrisico | Ja |
Inflatierisico | Ja |
Geografisch Risico | Ja, afhankelijk van de tracker |
Complexiteitsrisico | Nee |
Specifieke risico’s
Afwijking ten opzichte van de index (tracking error)
De koers van een ETF kan anders evolueren dan die van zijn index, bijvoorbeeld door een gebrek aan liquiditeit of door een plotse toename van de volatiliteit.
Tegenpartijrisico
Een tegenpartijrisico bestaat indien de ETF ook derivaten aankoopt of contracten afsluit met andere partijen (swaps). Dit is vooral het geval bij ETF’s die gebruikmaken van synthetische replicatie. Het tegenpartijrisico is het risico dat een partij haar verplichtingen niet kan nakomen (bijvoorbeeld het onvermogen om uitgeleende effecten terug te bezorgen). In het geval van synthetische ETF’s die voldoen aan de UCITS-richtlijn, mag het tegenpartijrisico niet meer bedragen dan 10% van de netto-inventariswaarde van het fonds.
Liquiditeitsrisico
In sommige ETN’s kan het handelsvolume lager zijn, waardoor zij minder liquide zijn dan ETF’s.
Beschrijving
Een aandeel is een eigendomsrecht dat een deel van het maatschappelijk kapitaal van een vennootschap vertegenwoordigt. Door een aandeel te kopen, wordt men mede-eigenaar van de betrokken onderneming. Dit betekent dat het rendement van de belegging zal afhangen van het succes (of falen) van deze onderneming.
Wanneer het goed gaat met de onderneming, kan men profiteren van een koersstijging en van eventuele dividenduitkeringen. Wanneer het kan het dividend worden verlaagd of zelfs geschrapt. In geval van faillissement kan een aandeel zelfs zijn volledige waarde verliezen.
De koers van een aandeel wordt beïnvloed door zowel interne als externe factoren:
Als aandeelhouder beschikt men onder meer over het stemrecht op de Algemene Vergadering (behalve bij aandelen zonder stemrecht) en over het recht op een deel van de liquidatiewaarde van de onderneming bij ontbinding, voor zover er een liquidatiesaldo overblijft.
Aandelen kunnen op naam of gedematerialiseerd zijn.
Op naam gestelde aandelen worden in het aandeelhoudersregister van de onderneming op naam van de aandeelhouder ingeschreven. Overdracht aan derden gebeurt via een inschrijving van de overdracht in het aandeelhoudersregister. Dit type overdracht is eerder uitzonderlijk.
Gedematerialiseerde aandelen worden geregistreerd op een effectenrekening op naam van de aandeelhouder bij een daartoe erkende instelling.
Gedematerialiseerde aandelen kunnen doorgaans dagelijks eenvoudig worden verhandeld, in het bijzonder wanneer het gaat om aandelen van beursgenoteerde ondernemingen.
Aandelencertificaten zijn effecten die oorspronkelijke aandelen vertegenwoordigen en die worden beheerd door een trustmaatschappij. Het certificaat volgt de waarde (koers) van het onderliggende aandeel en levert hetzelfde rendement (dividend) op.
Het grote verschil met een aandeel is dat een certificaat geen stemrecht verleent op de aandeelhoudersvergadering.
De risico’s zijn in principe dezelfde als de risico’s verbonden aan gewone aandelen.
Algemene Risico's
Marktrisico | Ja, afhankelijk van de volatiliteit van het aandeel. Dit hangt af van het beleid van het bedrijf, evenals de economische, micro-economische en financiële context |
Valutarisico | Ja, als het aandeel niet in euro's is genoteerd of als het bedrijf buiten de eurozone opereert |
Kredietrisico | Nee, aandelen corresponderen met risicokapitaal en zijn geen schulden. Uiteraard kunnen aandelen een deel of zelfs al hun waarde verliezen in het geval van faillissement |
Liquiditeitsrisico | Ja, afhankelijk van het handelsvolume van het aandeel en de free float. Hoe groter de marktkapitalisatie van het bedrijf, hoe liquider de aandelen zijn |
Renterisico | Ja, afhankelijk van de aandelen en het investeringsklimaat. Over het algemeen hebben stijgende rentevoeten een negatieve impact op de aandelenkoersen |
Herbeleggingsrisico | Ja |
Belastingrisico | Ja |
Marktrisico | Ja |
Inflatierisico | Ja |
Geografisch Risico | Ja |
Complexiteitsrisico | Nee |
Specifieke risico’s
Ondernemingsrisico
Aangezien men mede-eigenaar is van een onderneming, loopt men dezelfde risico’s als eender welke ondernemer: in geval van moeilijkheden deelt men in de verliezen. In geval van faillissement kan men tot 100% van de belegging verliezen.
Dividendrisico
Aangezien men mede-eigenaar is van een onderneming, loopt men dezelfde risico’s als eender welke ondernemer: in geval van moeilijkheden deelt men in de verliezen. In geval van faillissement kan men tot 100% van de belegging verliezen.
Beschrijving
Een obligatie (bond) is een verhandelbaar effect dat een schuldbekentenis vertegenwoordigt, uitgegeven door overheden (government bonds), supranationale instellingen (supranational bonds) of ondernemingen (corporate bonds). Als houder van de obligatie bezit men een bewijs van deelname aan een langetermijnlening (> 1 jaar), waarvoor men doorgaans periodiek rente ontvangt (coupon).
Een obligatie wordt altijd uitgegeven op de primaire markt, de markt waar nieuwe schuldbewijzen worden uitgegeven. Een nieuwe obligatie-uitgifte kan alleen tijdens de inschrijvingsperiode worden onderschreven.
Een obligatie kan worden uitgegeven aan pari (100% van de nominale waarde), boven pari of onder pari, afhankelijk van de marktomstandigheden. Om een obligatie te kopen na de inschrijvingsperiode, moet men zich tot de secundaire markt wenden, waar deze effecten vrij verhandeld worden. De liquiditeit hangt onder meer af van de omvang van de uitgifte en van de emittent. De koers van de obligatie wordt beïnvloed door de ontwikkeling van de rentevoeten (de koers ligt in principe lager dan de uitgiftekoers als de rente sinds de uitgiftedatum is gestegen, en omgekeerd) en door de kredietwaardigheid van de emittent sinds de uitgifte.
Bij afloop wordt de obligatie terugbetaald tegen de vooraf bepaalde koers, meestal aan pari (100% van de nominale waarde). Sommige obligaties kunnen vervroegd worden afgelost, meestal op initiatief van de emittent.
Er bestaan verschillende vormen van obligaties: staatsobligaties, supranationale obligaties, bedrijfsobligaties van nationale ondernemingen, achtergestelde obligaties, euro-obligaties of eurobonds, (reverse) converteerbare obligaties, obligaties met variabele rente en eeuwigdurende obligaties. Aangezien Easyvest niet rechtstreeks in obligaties belegt, is het niet nodig deze afzonderlijk in meer detail te behandelen.
Algemene risico’s
Marktrisico | Ja, als de obligatie vóór de vervaldatum wordt verkocht en als de financiële situatie van de emittent verslechtert. Voor converteerbare obligaties geldt dit als ze vóór de vervaldatum en na conversie worden verkocht. Voor eeuwigdurende obligaties: de prijs is gevoelig voor bewegingen op de obligatiemarkt vanwege de onbepaalde looptijd |
Valutarisico | Ja, als de obligatie niet in euro's is gedenomineerd |
Kredietrisico | Ja, afhankelijk van de kwaliteit (rating) van de emittent. Achtergestelde leningen brengen meer risico met zich mee |
Liquiditeitsrisico | Ja, afhankelijk van het volume van de transacties in het aandeel en de free float. Hoe groter de marktkapitalisatie van het bedrijf, des te liquidere de aandelenmarkt is |
Rente risico | Ja, afhankelijk van de aandelen en het investeringsklimaat. Over het algemeen hebben stijgende rentevoeten een negatieve impact op de aandelenkoersen |
Herbeleggingsrisico | Ja |
Belastingrisico | Ja |
Marktrisico | Ja |
Inflatierisico | Ja |
Geografische risico's | Ja |
Complexiteitsrisico | Nee |
Specifieke risico’s
Insolventierisico
De emittent kan tijdelijk of definitief insolvabel worden en niet langer in staat zijn de rente te betalen of de lening terug te betalen, bijvoorbeeld als gevolg van een algemene verslechtering van de economie of van politieke gebeurtenissen. Indien de obligaties beursgenoteerd zijn, kan dit ook een negatieve invloed hebben op de koers.
Dit risico is vrijwel onbestaande voor staatsobligaties van OESO-landen (staatsgarantie), obligaties uitgegeven door supranationale instellingen en doorgaans ook voor emittenten met een kwaliteitsrating (minstens “investment grade”, zijnde BBB). Voor “non-investment grade” obligaties is het insolventierisico van de schuldenaar, en dus het risico van niet-betaling, groter.
Risico van vervroegde terugbetaling
In sommige gevallen kan de emittent overgaan tot vervroegde aflossing van de lening, met name bij een daling van de marktrente. Een dergelijke beslissing kan een negatieve impact hebben op het rendement.
Kredietrisico
Converteerbare obligaties zijn, net als gewone obligaties, onderhevig aan kredietrisico. Dit risico is echter groter, aangezien converteerbare obligaties vaak achtergesteld zijn ten opzichte van gewone obligaties.
Bij haar oprichting beschikt de instelling over twee afzonderlijke vermogens zoals beschreven in de statuten: het Afzonderlijk Vermogen IPT en het Afzonderlijk Vermogen PCP.
Figuur 2: Illustratie van de scheiding van de rekeningen
Voor elk afzonderlijk vermogen zijn bepaalde specifieke bepalingen voorzien met betrekking tot dit Beleggingsbeleid.
Dit betreft het pensioenstelsel voor bedrijfsleiders van aangesloten ondernemingen van het type “IPT” (individuele pensioentoezegging voor bedrijfsleiders) overeenkomstig de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen.
Het pensioenstelsel is een plan met vaste bijdragen, zonder rendementsgarantie, zonder tarief en met optionele dekking van biometrische risico’s.
Deze bijdragen worden belegd in aandelen- en obligatietrackers, in een verhouding die wordt bepaald door de bedrijfsleider (de aangeslotene). Het vermogensbeheer gebeurt via de modelportefeuilles 1 tot en met 10. Nadat de aangeslotene de mogelijkheid van het “gliding path” (zie onderstaande figuur) heeft gekregen, kiest hij zelf de verhoudingen tussen de twee trackers uit de modelportefeuilles 1 tot en met 10.
Deze leeftijdsafhankelijke allocatie in de vorm van een “gliding path” wordt geïllustreerd in Figuur 3. Het gaat om een concept dat vergelijkbaar is met het in de vermogensbeheer- en pensioenfondssector gehanteerde concept van “target date allocation” of “lifecycle fund”.
De onderstaande grafiek moet als volgt worden gelezen: op de dag van zijn 50ste verjaardag gaat de aangeslotene over van modelportefeuille 9 naar modelportefeuille 8; op de dag van zijn 55ste verjaardag gaat hij van modelportefeuille 8 naar modelportefeuille 7, enzovoort.
Figuur 3: Standaard gliding path van de instelling
Alle financiële instrumenten (of, indien mogelijk, fracties van financiële instrumenten) en de kasmiddelen worden afzonderlijk toegewezen aan elke rekening per aangeslotene (of begunstigde), die administratief wordt gescheiden van de rekeningen van andere aangeslotenen (of begunstigden) binnen hetzelfde afzonderlijk vermogen. De waarde van de individuele rekening van de aangeslotene evolueert in functie van de financiële markten. De rendementen (positief of negatief) van de trackers worden volledig toegerekend ten gunste van de aangeslotene.
De instelling int maandelijks beheerskosten die evenredig zijn met de waarde van de reserve op de IPT-rekening.
Op het ogenblik van pensionering liquideert de instelling de beleggingen en stort zij het saldo terug aan de aangeslotene, na eventuele inhouding van belastingen en andere verschuldigde bijdragen. Het aanvullend pensioen is dus gelijk aan het bedrag dat zich op de individuele rekening van de aangeslotene bevindt op het moment van pensionering.
Dit betreft het pensioenstelsel voor personeelsleden van meerdere aangesloten ondernemingen van het type "PCP" (collectief pensioenplan) overeenkomstig de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het fiscale stelsel daarvan, alsook van bepaalde aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid.
Het pensioenstelsel is een vastebijdragenplan, zonder resultaatsverbintenis in hoofde van de instelling, zonder tarief en met facultatieve dekking van biometrische risico’s. Dit stelsel heeft echter de bijzonderheid dat het onderworpen is aan een wettelijke rendementsgarantie op de bijdragen die de werkgever voor zijn werknemer stort. Deze garantie (momenteel 1,75% in 2022) wordt door de aangesloten onderneming aan haar werknemer verstrekt. De instelling is dus niet verantwoordelijk voor het leveren van deze garantie.
Het beleid van de instelling is om de aangesloten onderneming uitsluitend de mogelijkheid te bieden werkgeversbijdragen te storten en staat niet toe dat de werknemer persoonlijke bijdragen levert.
Na inhouding van bijdragen en belastingen wordt de bijdrage toegevoegd aan de reserve van de rekening van de aangeslotene, waarop de wettelijke rendementsgarantie van toepassing is.
Deze bijdragen worden belegd in trackers van aandelen en obligaties, in het modelportefeuille die het best past bij de leeftijd en de pensioendatum van de werknemer.
Wanneer de instelling aanvankelijk een rekening opent voor een aangeslotene, wordt de samenstelling afgestemd op de modelportefeuille en het risicoprofiel dat geschikt is voor zijn leeftijd op het moment van de opening van de rekening.
Per definitie evolueert de leeftijd van de aangeslotene in de tijd en bijgevolg ook het risicoprofiel en de modelportefeuille. De instelling past systematisch de volgende allocatie toe: wanneer de aangeslotene meer dan 20 jaar verwijderd is van zijn pensioen, legt de instelling een VaR van 27% op, wat overeenkomt met een belegging van ongeveer 90% aandelen (modelportefeuille 9/10). Naarmate de aangeslotene dichter bij zijn pensioen komt, vermindert de instelling geleidelijk de blootstelling aan aandelen tot een VaR van 18%, d.w.z. een belegging bestaande uit ongeveer 60% aandelen (modelportefeuille 6/10) op het moment van pensionering.
Deze leeftijdsgebonden allocatie in de vorm van een "gliding path" is weergegeven in Figuur 3. Dit concept is vergelijkbaar met het concept van "target date allocation" of "lifecycle fund" zoals gedocumenteerd in de vermogensbeheer- en pensioenfondsensector.
De onderstaande grafiek moet als volgt worden gelezen: op de dag van de 50e verjaardag van de aangeslotene verandert zijn modelportefeuille van profiel 9 naar profiel 8, op de dag van zijn 55e verjaardag van profiel 8 naar profiel 7, enz.
Figuur 3: Standaard gliding path van de instelling
De waarde van de individuele rekening van de aangeslotene evolueert in functie van de financiële markten. De rendementen (positief of negatief) van de trackers worden volledig aan de rekening van de werknemer toegerekend.
Alle financiële instrumenten (of, indien mogelijk, fracties van financiële instrumenten) en contanten worden afzonderlijk toegewezen aan elke rekening per aangeslotene (of begunstigde), administratief gescheiden van de rekeningen van andere aangeslotenen (of begunstigden) binnen hetzelfde afzonderlijke vermogen.
De instelling heft maandelijks beheerskosten die overeenkomen met de waarde van de reserve op de PCP-rekening van de aangeslotene.
Op het moment van pensionering liquideert de instelling de beleggingen en keert zij het saldo uit aan de werknemer, na eventuele inhouding van belastingen en andere verschuldigde bijdragen. Het aanvullend pensioen is dus gelijk aan het bedrag dat zich op de individuele rekening van de aangeslotene bevindt op het moment van pensionering. Dit bedrag bestaat uit de netto bijdragen die zijn toegewezen aan de financiering van de individuele pensioenrechten, vermeerderd met het rendement van de beleggingen die op de rekening van de aangeslotene zijn geboekt.
Indien van toepassing, wordt dit bedrag aangevuld door de Aangesloten Onderneming van de aangeslotene op het moment van pensionering, bij zijn individuele overdracht na uitdiensttreding of bij de afschaffing van het pensioenstelsel, in het kader van het naleven van de rendementsgarantie zoals bedoeld in artikel 24, § 2 van de Wet betreffende de Aanvullende Pensioenen (WAP).
Voor PCP-werknemerspensioenregelingen moet de beleggingsstrategie worden afgestemd op het profiel en de looptijd van de verplichtingen die voortvloeien uit de pensioenverbintenissen. Om na te gaan of de beleggingsstrategie optimaal is, voert de instelling om de drie (3) jaar een ALM-studie uit.
1 Kortlopende staatsobligaties worden in de MPT (« risk free asset ») aangeduid als het risicovrije actief. Hoewel deze financiële instrumenten inderdaad als veilig worden beschouwd, zijn zij niet volledig vrij van risico. In het bijzonder kan hun prijs volatiel zijn. Terug naar de tekst.
2VaR 98%=μ-α 98%σ, waarbij μ het verwachte jaarlijkse rendement van de beleggingsportefeuille is, α een betrouwbaarheidsintervalcoëfficiënt gelijk aan 2,053 en σ de verwachte jaarlijkse volatiliteit van de beleggingsportefeuille. Terug naar de tekst
3Artikel 2 van Verordening (EU) 2019/2088 betreffende de bekendmaking van informatie over duurzaamheid in de financiële dienstensector (« SFDR ») verplicht bepaalde financiële instellingen om transparantie te bieden over de manier waarop zij negatieve effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren in aanmerking nemen. Terug naar de tekst
4Naast de klassieke ETF’s die ernaar streven een index zo getrouw mogelijk te repliceren, zijn er ook actieve ETF’s verschenen. Deze instrumenten proberen een referentie-index te overtreffen. Overprestatie is echter geen garantie. Sommige ETF’s kunnen hun index verslaan, maar ze kunnen het ook aanzienlijk slechter doen. Per definitie zijn actieve ETF’s geen trackers. Terug naar de tekst